





Dagboek Wout Gubbels Helvoirt met de eerste oorlogsdaden tijdens Tweede Wereldoorlog

HELVOIRT – 16 april 2025. De belevenissen van Helvoirtenaar Wout Gubbels, die aan het begin van de Tweede Wereldoorlog is ontkomen aan de ramp met de “Pavon” bij Duinkerken op 20 mei 1940.
In dit verhaal ook de belevenissen van Marinus van der Pluijm uit Hank. Deze is ná de oorlog naar Helvoirt gekomen, hier getrouwd en heeft daarna nog lange tijd in de St. Nicolaasstraat gewoond.
Ook aan boord waren nog twee inwoners uit Helvoirt, namelijk Harrie en Piet van Wijk. Nadere gegevens over hen zijn jammer genoeg (nog) niet bekend.
Het verhaal van Wout Gubbels komt uit het dagboek wat hij zelf heeft bijgehouden en wat door zijn kinderen bewaard is gebleven en mij ter inzage is verstrekt. De aanvullingen van Marinus van der Pluijm komen van zijn zoon Jan.

Wout Gubbels: “ Den 10e Mei van het jaar 1940 werden wij ’s morgens om 3 uur gewekt door wachtmeester Schijvens uit Valkenswaard die vertelde dat het oorlog was. Wij waren vlug op en zagen al honderden vliegtuigen de grens passeren en hoorden reeds zwaar geschut op de grens. Bruggen gingen al de lucht in. Om 8 uur hoorden wij het schieten al met mitrailleur en geweer. De vijand kwam al dichter bij. Om 10 uur kregen wij bevel om de paarden op te tuigen en terug te trekken tot het klooster Mariendaal. Daar zijn wij ‘s nachts gebleven tot 2 uur. Overdag hebben wij daar wat wacht gedaan en gezien dat de burgerbevolking de vlucht moest nemen. Die landbouwer waar wij waren zij dat niet ging, maar moest ook weg. Iedereen moest naar Nuland en Geffen.”
Marinus van der Pluijm: “Dat verklaart ook dat op 10 mei, toen de aanval werd ingezet, de soldaten erg snel door hun munitie heen raakten. Hij vertelde daarover: “En toen maakten we de nieuwe kistjes met munitie open en daar zat zand in. Dus toen heb ik naar de staf gebeld maar ten oosten van Den Bosch was geen enkele officier hoger dan tweede luitenant meer te vinden, en toen heb ik tegen de soldaten gezegd dat onze oorlog over was en ik heb gezegd dat ze naar het westen en zuiden moesten vluchten”. Natuurlijk ga je geen munitie investeren in een toneelstuk terwijl die munitie elders harder nodig is, maar wat zullen die jongens zich lullig hebben gevoeld.
Vervolgens hebben ze fietsen gevorderd en zijn ze per fiets en te voet naar het westen gevlucht, naar Zeeland. Daar kreeg mijn vader opdracht om naar het zuiden verder te vluchten en te proberen Engeland te bereiken. Ik weet niet van wie. Dus zijn ze doorgefietst naar Duinkerken waar ze ondergebracht werden in een kazerne, ik denk de Jean Bart kazerne, maar die naam heeft mijn vader nooit genoemd. Wel dat ze pas na een paar dagen iets te eten kregen en dat dat eten niet best was”.
Wout Gubbels: “Toen wij ’s nachts den 12 Mei op het klooster vertrokken was het flink donker doch door lichtballen werd daar bijna alles verlicht. Heel den nacht vlogen er honderden vliegtuigen. Wij waren niet gerust. Wij kwamen ’s morgens om 6 uur in ’s-Bosch aan en zijn daar gebleven tot 7 uur toe. Ik zag daar H. de Laat uit Vlijmen en heb die mijn vrouw laten zeggen dat ik door Helvoirt kwam.
Ik heb ze toen gezien bij de IJzeren Man en ze is toen met mij mee gegaan tot Helvoirt toe. Ik ging Helvoirt niet graag uit, maar het moest.
Wij zijn toen door gereden tot Tilburg toe. Dat had heel rustig gegaan. Daar zijn wij in de Remontestal gebleven tot ‘s middags 5 uur en verder gereden in de richting Breda. Onderweg in de richting van Burgers dierenpark waren al veel Franse troepen. Daar hebben wij even mee geschoten op vliegtuigen, doch niet lang, want toen gingen er al 6 paarden op hol. Ik stond toen voorop met de wagen en ben door gereden tot bijna Hulten. Daar hebben wij met de treinafdeling een zwaar bombardement gehad en beschoten uit de vliegtuigen. De paarden waar ik mee reed hadden zich vast gelopen tegen een boom en konden iet verder. Doch door als de geschut en geraas los gekomen. Een er van liep midden over de weg en werd 5 meter van me vandaan dood geschoten vanuit het vliegtuig. U begrijpt wel dat ik daar een klein uur, dat het geduurd had, veel angst uit gestaan heb. Ik werd door het dreunen van de bommen van de grond af gelicht en zat geheel onder het zand; zoo dicht lag ik er bij. De eerste bommenkuil die ik zag lagen 2 mensen dood; in heel het bovenlijf onder het zand: een verschrikkelijk gezicht.
Toen ben ik op een auto gesprongen en mee naar Breda gereden. Ik wist niet wat ik toen moest doen, naar huis gaan of verder mee door trekken. Ik heb het toen aan burgers gevraagd en die zeiden dat in Tilburg de bruggen reed gesprongen waren en ben toen maar verder mee door gegaan. Het was toen ’s avonds half 12 en zijn toen langs een omweg naar Antwerpen gereden, waar wij ’s morgens om 4 uur aankwamen. Onderweg hadden wij ontzettend veel Fransen gezien, die alle in de richting Breda reden. Wij dachten als wij in België zijn, zal het wel wat rustiger worden, maar het deugden er ook al niet. Wij zijn door Antwerpen heen gereden onder de tunnel door en buiten Antwerpen in een café blijven rusten.
Het was toen 12 Mei en Pinksteren. Wij zijn toen daar in een zusterklooster gaan eten en in de H. Mis gebleven. Toen waren daar enkele bedden leeg waar wij konden blijven slapen, maar dat was ook maar weer een uur, want toen moesten wij weer terug naar een kazerne in Antwerpen waar wij toen gebleven zijn tot 5 uur. En toen weer verder gegaan.
Weer onder den tunnel door en zoo in de richting Hulst, Zeeuws-Vlaanderen. Daar stond ook alles in rep en roer en waren de mensen ook bang. Wij moesten weer vlug verder. Toen wij ons daar even voor vliegtuigen verborgen hadden, want die waren daar ook al veel. Toen kwamen wij in Sint Janssteen tegen de avond aan. Daar aangekomen moesten wij weer ingekwartierd worden. Bij de burgers was het al laat eer wij op onze bestemming waren. Ik en nog iemand uit Limburg werden ingekwartierd bij een hoofdcommies, mijnheer van Dam. Het was er buitengewoon goed en goede mensen. Wij kregen een goed bed en ook heel goed te eten. Daar was een vliegtuig geland met een Pools officier erin. Die was door Duitse vliegtuigen aangeschoten en aan zijn been gewond. Maar hij gaf geen moed verloren. Hij had volgens zijn zeggen 7 Duitse vliegtuigen neer geschoten en ging weer zoo vlug mogelijk naar een ander vliegtuig zoeken na verbonden te zijn.
Het was toen 13 Mei, tweede Pinksterdag. Wij hebben toen bij die van Dam een schuilkelder gemaakt want daar kwamen toen ook veel vliegtuigen. Wij dachten hier nog al even te kunnen blijven, doch wij moesten 15 Mei ’s morgens om half twee weer vertrekken, want het moest steeds vooruit om den vijand voor te blijven. Wij reden in de richting Sas van Gent, maar onderweg moesten wij dikwijls de sloten en bossen in vluchten. Daar hebben wij in de haven een tijd gelegen onder hoge bomen en toen verder op gereden naar Terneuzen, IJzendijke, Breskens. Doch daar waren wij verkeert, want om over te gaan naar Vlissingen dat gin niet meer. In Breskens lagen toen veel Fransen troepen met paarden, bijna alle witte, en met zwaar geschut.
Marinus van der Pluijm: “Na een paar dagen zijn we aan boord van de Pavon gegaan die op de avond van 20 mei uitvoer en vrijwel meteen werd aangevallen. De rest is bekend. De Pavon heeft over zee een afstand van 7 km afgelegd en is door de kapitein op het strand gezet bij Les Hemmes d’Oye. 50 slachtoffers, 100 gewonden, de meeste met botbreuken omdat ze van een hoogte van 5 meter op het dek van een van de vier begeleidende Chasseurs sprongen. Paniek.”
Wout Gubbels: “Toen wij goed en wel op zee waren begon ik er al anders over te denken, want er kwamen al spoedig vliegtuigen boven het schip. Volgens het geruis niet heel hoog. Er werd wel op geschoten doch ze kwamen geregeld terug, doch het schip bleef nog al in beweging. Doch hoe verder wij kwamen hoe meer vliegtuigen wij hoorden en er werden al spoedig bommen op gegooid, die zonder uitwerking bleven. Doch vele zaten reeds met angst op het schip, niet zonder reden. ’s Nachts om 3 uur werd het schip weer getroffen. Volgens mij voor den derde keer, doch toen met verschrikkelijke gevolgen. Er waren bommen in het midden terecht gekomen, waardoor twee of drie grote gaten in het schip kwamen en het begon te branden en te zinken.
Voor ons was er geen houden meer om onder in het schip te blijven. Zij dachten toen allen zonder uitzondering: “wij zijn verloren”. Wat er toen daar in die enkele ogenblikken afspeelde is niet te beschrijven.
Er werd geschreeuwd, geroepen “God help ons”, “Moeder”, “Vrouw” en wat weet ik niet nog al meer. Doch ik was goed bij mij stukken gebleven en riep : “Mensen kalm blijven”, maar ik had op het schip niet geslapen, dat sommigen wel deden. Toen er de bommen op terecht kwamen en daardoor meer verschrokken waren. Een van Esch uit Maastricht lag naast mij en werd licht boven zijn oog gewond. Hij lag ook te slapen en wist ook niet wat er gebeurt was, eer ik het hem zij. Doch toen waren wij nog niet gered al waren er in het ruim waar wij in zaten geen doden, U begrijpt dat ze allen daar onder uit wilde zijn, dat natuurlijk niet kon. Die vijf honderd mensen moesten tegen een klein laddertje omhoog”.
Marinus van der Pluijm: “Ik was aan dek gebleven (officieren mochten dat) en werd na de inslag ingeschakeld om zoveel mogelijk mensen benedendeks op te sporen en naar boven te brengen. De broers Harrie en Piet lagen in het onderste ruim, want daar lagen balen katoen of zoiets en daar kon je lekker op en tussen liggen. Ze hadden natuurlijk buiten hun kleren niets meer. De balen stonden na de inslag in brand met een hoop rookontwikkeling, maar mijn vader heeft ze daar gevonden en naar het dek gebracht. Vervolgens zijn ze van het schip geklommen en naar de wal gekomen”.
Wout Gubbels: “De een hing bij de ander aan de benen en zoo duurde het lang eer allen eens boven waren. Doch boven aan gekomen was de schade noch groter. Vele mensen die hun zenuwen niet konden bedwingen sprongen van een hoogte 15 à 20 Meter de zee het water in.
Maar al spoedig was er een enkele kabel van het schip af gelaten en kon men daar langs omlaag. Doch de eerste nog steeds het water in. Het was toen nog donker toen de eerste van het schip gingen en nog geen wal te zien. Wij zagen in de verte twee schepen op zee branden. Op het een zaten ook Nederlanders op volgens er gezegd werd. Het was een vreselijk gezicht. Het schip waar wij op zaten branden niet zo hard. Er zat in het onderste gedeelte grote pakken wol dat wel veel rookte, doch niet erg brandde. Toen al de mensen boven waren liet men de grote stoomketel die op het schip stond leeg, dat ook een angstwekkend geraas gaf. Ondertussen was het een beetje licht geworden en konden wij in de verte de wal bekijken en troffen wij het gunstig dat het water weg liep bij het schip, want dat kon niet verder varen. Ik had ook enkele zeer benauwde ogenblikken gehad. Als ik niet wat water had gehad weet ik niet wat er gebeurd zou hebben. Dan had ik beslist gevallen, doch toen was in enkele ogenblikken later goed tot mijn stukken en bleef ik net maar afkijken tot dat er maar enkel meer op het schip op waren, uitgesloten de doden en gewonden.
Marinus van der Pluijm: “We kwamen uiteindelijk in Coquelles terecht, zo’n twee kilometer ten westen van Calais, en daar werden ze op 24 mei krijgsgevangen genomen door de Duitsers, en afgevoerd naar Trier in Duitsland met zo’n tweehonderd man. Hun groep heeft de hele afstand gelopen, en ze werden streng bewaakt, want er mocht niemand ontsnappen. Twee mannen die dat toch probeerden werden doodgeschoten. Anderzijds waren er ook wel bewakers die wat losser waren, want mijn vader vertelde ook dat ze door een dorp kwamen dat verlaten was (waarschijnlijk waren de bewoners gevlucht) maar waar in de huizen nog goedgevulde wijnkelders aanwezig waren en dat de krijgsgevangen daar flessen wijn mochten meenemen van de bewakers. Er zijn blijkbaar ook groepen geweest die per trein of vrachtwagen in Trier terecht zijn gekomen, zoals de groep rond kapelaan Lam, maar mijn vader hoorde daar niet bij. Hij kon alle steden en dorpen waar ze doorheen zijn gelopen zo opnoemen. Na een paar dagen in Trier doorgebracht te hebben werd hij vrijgelaten. Jan heeft altijd aangenomen dat hij toen terug naar huis is gelopen maar dat weet hij eigenlijk niet. Hij kan ook wel met de trein zijn gegaan, want het blijkt dat kapelaan Lam de trein naar Maastricht heeft genomen en zijn vader zou niet gaan lopen als er een trein reed. Hij is toen naar zijn ouders in Hank gegaan”.
Tot zover de belevenissen van twee inwoners uit Helvoirt die het begin van de oorlog hebben meegemaakt, maar dan ver van huis. Over de ramp met de Pavon zijn meerdere verhalen bekend en er zijn ook meerdere publicaties en een boek over uitgegeven.
Bovenstaand verhaal is tot stand gekomen met dank aan de informatie die ik heb gekregen van Marianne Verboord-Gubbels (dochter van Wout), middels inzage in o.a. het dagboek van haar vader en Jan van de Pluijm (zoon van Marinus), welke mij via email van diverse informatie heeft voorzien.
Vermeldenswaard is nog, dat aan Wout Gubbels op 16 januari 2018 postuum het Mobilisatie – Oorlogskruis is uitgereikt aan zijn kinderen.

Mocht iemand informatie hebben over de gebroeders Harrie en Piet van Wijk (broers van de latere echtgenote van Marinus van der Pluijm), die ook op dit schip hebben gezeten, dan verneem ik dit graag.
Joseph Pennings